Als mijn geheugen me niet bedriegt

Toen schrijver-tekenaar Marten Toonder als oude man de begrafenis van zijn overleden zoon Onno bijwoonde, was dat een ontgoochelende ervaring. Talloze sprekers gaven in de afgeladen aula hoog op over de waardevolle betekenis van Onno in hun leven, en kwamen de vader na afloop vertellen wat een bijzondere man zijn zoon was geweest. Was dat zo? Marten Toonder, die hooguit een handjevol mensen op de begrafenis had verwacht, herinnerde zich vooral twistgesprekken. Het besef drong tot hem door dat hij eigenlijk nauwelijks echt contact met zijn zoon had. In de vijftig jaar dat met zijn schrijversleven vooral bergopwaarts gegaan was, had hij altijd gedacht het als vader prima te doen. Nu, terugkijkend, zag hij ook dat er een heel ander verhaal over die periode te vertellen viel, een verhaal waarin hij zelf alles kreeg, maar aan zijn beide zonen weinig meer gaf dan geld, zelden aandacht. “De herziene interpretatie,” schrijft psycholoog Douwe Draaisma “van waar zijn opvoeding werkelijk uit had bestaan gaf hem een ander verleden dan hij dacht te hebben meegemaakt.” Het kleurde zijn laatste jaren met grote somberheid.

Als mijn geheugen me niet bedriegt, Draaisma’s zevende boek, heeft als motto en thema de uitspraak van Marten Toonder dat iets wat in de jeugd gebeurd is, dikwijls het gevolg is van een voorval op oudere leeftijd. Het is een verschijnsel waarbij iedereen die wel eens kijkt naar het programma DNA Onbekend met Caroline Tensen zich wat bij voor kan stellen. Je ziet, aldus Draaisma, voor je ogen een geheugenexperiment opgevoerd worden. Mensen die al jaren twijfels hebben over wie hun biologische vader is, krijgen tijdens het programma door middel van een bloedtest uitsluitsel. Het is emotie-tv waarbij de uitslag steevast tot tranen leidt. Eindelijk vallen vreemde voorvallen uit het verleden van de twijfelende hoofdpersoon op hun plek: waarom moeder er bij voorbeeld altijd zo aandrong dat hij zijn schoolrapport aan een bepaalde oom liet zien, of waarom hij van de bloemenkoopman altijd voorin de cabine van de vrachtwagen mocht spelen terwijl hij de bloemen binnen bij moeder afleverde. De herinneringen vormen een nieuw patroon, en roepen herinneringen op die definitief verloren leken, ook bij mensen uit de omgeving van de twijfelaar. De bewijzen van een ander verleden dan altijd gedacht stapelen zich op.

 

In een aantal verhalen laat Draaisma zien dat het verleden geen optelsom van herinneringen is maar een voortdurend wisselend geheel van selectie, bewerking en herziening. Als gebruikelijk kiest hij zijn voorbeelden vanuit een brede belangstelling: de herlezing van een bijbelverhaal dat in zijn jeugd diepe indruk maakte; het reünieconcert van Cream waarbij de zestigers Eric Clapton, Jack Bruce en Ginger Baker met ieder hun eigen interpretaties van het stormachtige verleden weer bij elkaar komen; de fotoreportage van de Amsterdamse fotograaf Eddo Hartmann die het statige grachtenpand bezoekt dat hij eenentwintig jaar eerder met zijn moeder en broer ontvluchtte en waar hij zijn jeugd intact terugvindt onder de puinhopen die zijn gewelddadige en psychisch gestoorde vader er achterliet.

Het meest uitgebreide verhaal is dat van de Unabomber, de Amerikaanse wiskundige Ted Kaczynsky die tussen 1978 en 1995 zestien zelfgeknutselde bommen liet bezorgen bij mensen uit de wereld van wetenschap en techniek en zo drie mensen doodde en een veelvoud daarvan verwondde. Na zijn gevangenneming in 1996 richtte de aandacht van onderzoekers, psychiaters en journalisten zich op de jeugd van Kackzynsky: wat had hem tot zijn daden gebracht? Het dossier Kaczynsky groeide met de dag, maar werd zijn levenswandel daarmee duidelijker? Niet echt, constateert Draaisma. Behalve dat herinneringen van mensen die hem goed gekend hebben onvermijdelijk gekleurd werden door de wetenschap van zijn latere daden, is er een grens aan ons cognitieve vermogen: veel informatie helpt het begrip, tot het een niveau bereikt waarop we het niet meer kunnen verwerken. Daarbij: hoe meer informatie, hoe groter de mogelijkheid om voor willekeurig welk levensverhaal bevestiging te vinden.

 

Als mijn geheugen me niet bedriegt geeft geen spectaculaire nieuwe inzichten, maar de onderhoudende en prikkelende beschrijving van in wezen bekende verschijnselen zet wel ogenblikkelijk aan tot zelfonderzoek. Dat gebeurt zeker wanneer Draaisma de lezer een directe vraag stelt over onze behoefte om onwelgevallige herinneringen uit het eigen geheugen te schrappen: “Als er een vergeettechniek bestond, zou u daar dan gebruik van maken?” Toen hij deze vraag voorlegde aan een groep psychiaters bleek eigenlijk niemand daar behoefte aan te hebben. Ook de minder geslaagde herinneringen hadden immers hun niet te onderschatten functie in het levensverhaal. Dan draait hij de vraag een slag: “Hebt u uit het geheugen van iemand anders wel eens een herinnering aan uzélf willen verwijderen?” Ook daar reageerden de psychiaters eensgezind op. Genante herinneringen mogen in ons eigen hoofd een nuttige betekenis hebben, in het hoofd van een ander verdragen we ze nauwelijks: daar moeten ze weg.

 

Douwe Draaisma: Als mijn geheugen me niet bedriegt

Historische Uitgeverij; 176 pagina’s; € 19,95

ISBN 978 90 6554 0430