En de verliezen stapelen zich op

“Op zich voelt het heel lekker. Ik heb het helemaal zelf in de hand. Het is nu alleen een kwestie van mengen in een bakje met sinaasappelvla en opeten. Een halfuurtje later is het gebeurd….Ik heb een extra grote dosis, voor de zekerheid.”

Aan het woord is Steven, een man van net zeventig jaar die in een zorgcomplex woont met drie parkieten en radio vier als voornaamste gezelschap. Voor hem hoeft het niet meer, hij heeft zijn tijd gehad. Euthanasie is geen optie, dus regelt hij het zelf. Eerst verzamelde hij meer dan honderd pillen, inclusief antibraakmiddelen. Daarna hoorde hij van de heliummethode en kocht hij twee flessen heliumgas. En toen hoorde hij van een dodelijke drankje dat gewoon te krijgen was en bestelde hij dat: “Dat maakt dat ik nu rust heb. Die flessen gas en die zak over je hoofd, of al die pillen, mán, wat was ik daar bang voor. Alleen al het idee: dat kan ik nooit, straks trek ik het kapot of doe ik het niet goed.” Maar met zijn bakje vla moet het lukken en de datum is geprikt.

Hij deelt zijn wens een punt achter het leven te zetten met de andere vierentwintig ouderen die Els van Wijngaarden interviewde voor het onderzoek waarop zij deze week aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht promoveerde en waarvan haar boek Voltooid leven de weerslag is. De leidende vraag van haar onderzoek was “welke geleefde ervaring gaat er schuil achter de uitdrukking dat iemand zijn leven voltooid vindt?”

De uitdrukking voltooid leven heeft zich stevig genesteld in het taalgebruik over de oude dag sinds in 2010 de groep Uit vrije wil, met ondertekenaars als Hedy d’Ancona, Mies Bouwman en Dick Swaab, het burgerinitiatief voltooid leven presenteerde. Hun inzet was de legalisatie van stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten. Het initiatief leidde tot het instellen van een adviescommissie onder voorzitterschap van Paul Schnabel, die begin dit jaar concludeerde dat de huidige wetgeving rond euthanasie voldoende ruimte bood om ook aan de doodswens van ouderen die klaar met het leven zijn tegemoet te komen. Minister Schippers oordeelde niettemin dat het recht op autonomie van deze mensen een nieuwe wet rechtvaardigt, waartoe ze in oktober een voorstel deed aan de Tweede Kamer.

Van Wijngaarden mengt zich niet in de discussie over de wenselijkheid van wetten en regelingen, maar richt zich op de kluwen van beweegredenen die mensen tot hun doodswens brengen. De term voltooid leven, schrijft ze, suggereert een mooi, afgerond leven waarop je met tevredenheid terugkijkt, en een punt zet. Zo vredig ervaren de mensen die zij heeft geïnterviewd het allesbehalve. Zoals Steven zegt: ‘Het is genoeg. Dat vind ik een beter woord dan voltooid. Voltooid is geslaagd.’ En hoewel hij met passie vertelt over zijn vele reizen, zijn avonturen als bioloog in Afrika en zijn uitstapjes als vogelaar, kan hij zijn leven dankzij een groot, uit zijn kinderjaren stammend verdriet, niet als geslaagd beschouwen: ‘Mijn leven is een grote zoektocht geweest, en ik heb nooit precies geweten waarnaar.’

 

In de beweegredenen van de geïnterviewden ziet Van Wijngaarden steeds dezelfde vijf thema’s in wisselende verhoudingen terugkeren: een diep gevoel van existentiële eenzaamheid, ook bij degenen die omringd zijn door kinderen en kleinkinderen (‘Of ik nou wel of geen kerstlunch organiseer, het maakt eigenlijk geen bal uit’); een gevoel er niet meer toe te doen (‘En als ik ergens kom, dan kijken ze me aan met zo’n blik van: wat wil die ouwe nou weer?’); geestelijke en lichamelijke moeheid van het leven (‘ik heb nog zoveel te geven, maar ik breng het niet verder dan de schemerlamp’); een diepe afkeer van afhankelijkheid (‘ik heb ook niet zo’n vertrouwen in de verzorgingsstaat’); en een groeiend onvermogen zich te uiten op een wijze die kenmerkend voor hem of haar was (‘ik wil niet dat andere koninkrijken over mij gaan beslissen. Ik mag dan wel oud zijn, maar daarom hoef ik mijn identiteit toch nog niet te verliezen’)

Angst voor het verlies van identiteit speelt in veel verhalen een rol, en dat is, als we emeritus hoogleraar psychiatrie Frank Koerselman mogen geloven, ook niet zo verwonderlijk. In zijn recent verschenen, behartenswaardige Wie wij zijn beschrijft hij hoe onze identiteit zich in de loop van ons leven ontwikkelt. De eerste stap die een baby zet op het pad naar een eigen identiteit is simpelweg doorhebben dat hij iemand anders is dan de moeder die hem voedt. De stappen die daarop volgen worden, aldus Koerselman, allemaal gestuurd door drie basisbehoeften: aan geborgenheid, aan autonomie en aan bewondering. Behoeftes kunnen elkaar in de weg zitten – geborgenheid en zelfstandigheid passen niet altijd door dezelfde deur – en er zijn cultureel bepaalde afspraken die behoeftes reguleren. Hoe je in dit mijnenveld je weg vindt, vormt in belangrijke mate je identiteit. Maar dan word je oud. De verliezen stapelen zich op: je werk houdt op, generatiegenoten sterven, en als je hulp nodig hebt, schrijft Koerselman ‘verlies je ook nog eens je autonomie. Je schaamt je als je incontinent wordt. Je voelt je ontworteld, afhankelijk en vernederd. Met andere woorden: alle drie de pijlers van je identiteit storten in, Je voelt je van cellofaan. Je bent niemand meer en je wilt er dan ook niet meer zijn.’

Wat niet helpt is dat hoge ouderdom in een negatief daglicht staat. Koerselman en Van Wijngaarden onderstrepen dat beiden. Er zijn om te beginnen zoveel ouderen, schrijft Koerselman, en alles waar veel van is, daalt in waarde. Bovendien hadden ouderen vroeger meer aan kennis en vaardigheden over te dragen dan in het snel veranderende beroepslandschap van nu, en droegen ze voor de intrede van wikipedia meer bij aan het collectieve geheugen. Oud betekent al snel hopeloos gedateerd.

Van Wijngaarden gaat nog wat feller te keer: ‘Als je maar vaak genoeg hoort dat de aftakeling van de hoge ouderdom ‘ondraaglijk en onwaardig’ is en dat een zelfgekozen dood een waardige oplossing biedt, bestaat de kans dat mensen dat gaan geloven. Het wordt een zelfbevestigende loep, een onbewuste bril waardoor mensen hun eigen situatie bekijken.’

De implicatie is duidelijk: de ervaring van een voltooid leven is niet alleen een individueel probleem, maar ook een maatschappelijk. Met haar zorgvuldige analyse van de verschillende beweegredenen van de mensen die zij interviewde, weet Van Wijngaarden de lezer voor een al te zwart-wit oordeel te behoeden.

Zij merkt dat veel van de mensen die zij interviewt, zich weer even gezien weten en haar, om dat gevoel wat langer vast te houden, aanklampen met de vraag of ze nog verder kunnen helpen met het onderzoek. Meer mensen werven? Interviews uittypen? Misschien is het gevoel weer even gezien te zijn ook wat Steven, de vogelaar met de drie kanaries, in leven houdt. Misschien ook is het simpelweg de wetenschap dat zijn sinaasappelvla klaar staat. Hoe dan ook: ver voorbij de door Steven geprikte datum van zijn dood ontvangt Van Wijngaarden zijn verhuisbericht met een foto van een fiets met statief achterop: hij gaat in een bungalowtje in Zeeland wonen. Nergens tref je zoveel verschillende vogels aan als daar.

 

Citaten:

Mijn leven is voltooid, maar dan niet voltooid in de zin dat het ondraaglijk is. “Ondraaglijk” vind ik zo’n lastig begrip. Wat is ondraaglijk? Er zijn altijd wel weer lichtpuntjes. “Voltooid” betekent voor mij veel meer dat mijn bestaan geen zin meer heeft. Ik draag niks meer bij.

Suzan, in de zeventig

 

De gedachte dat je handen niet meer doen wat je in je hoofd hebt, is afschuwelijk. (…) Ik zou er wel een potje om kunnen huilen, maar daar heeft niemand wat aan. Het is alsof mijn identiteit en mijn eigenwaarde me worden ontnomen. Als ik dit niet meer kan, valt er iets heel wezenlijks weg.

Peter, in de zeventig

 

Nu, met al die slijtages, nu komt er een moment waarop er derden in het spel komen. In hoeverre dat een fysiek verhaal wordt, dat weet ik niet. Maar…. ik ben gewoon moeilijk aanraakbaar, om het maar voorzichtig uit te drukken. (…) En daarbij komt: ik heb ook niet zoveel vertrouwen in de verzorgingsstaat. Die rammelt aan alle kanten. Ik wil niet het slachtoffer worden van de bezuinigingen.”

André, zesenzeventig

 

Andere mensen zeggen nog wel eens: mijn leven is voltooid. Ze kunnen terugkijken op iets nuttigs en moois. Ik heb níks om op terug te kijken, ben alleen vreselijk moe. Ik heb er genoeg van. Ik heb hier nu ruim negentig jaar doorgebracht. En wat heb ik gedaan? (…) Ik heb mijn leven verdaan.

Hans, negentig jaar

 

Je moet dankbaar zijn voor de zorg die je krijgt, dankbaar voor de bezoekjes die je af en toe ontvangt, dankbaar voor een Zonnenbloemreisje. Ik moet de hele tijd o-zo-blij zijn. En zij zijn o-zo-vriendelijk. Ja, allemachtig zeg, vreselijk.

Willemijn, drieëntachtig

 

Wortels houden je overeind. En dat is het nou net: ik heb geen wortels meer. Ik heb geen enkele binding met het leven.

Hans, hoogbejaard

 

Vernedering is misschien te stellig, maar toch, daar grenst het wel aan – totaal niet meer meetellen. (…) Ik ben op alle gebied uitgerangeerd. Ik zou niet weten op welk gebied een mens op mijn leeftijd nog meeteelt

Christiaan, begin negentig

 

 

Els van Wijngaarden: Voltooid leven – Over leven en willen sterven

Atlas Contact; 208 pagina’s; € 19,99

ISBN 9789045033044

 

Frank Koerselman: Wie wij zijn – Tussen verstand en verlangen

Prometheus; 256 pagina’s; € 19,95

ISBN 9789035136991