Volle maan: het moment bij uitstek voor sommige lieden om de straat op te gaan, in weerwolven te veranderen en de buurt onveilig te maken. Dat althans was in de Middeleeuwen het volksgeloof als gevolg waarvan duizenden mensen op de brandstapel belandden. We geloven niet meer in weerwolven, maar, betoogt de Britse arts en schrijver Gavin Francis in Gedaanteverwisselaars, mythes ontstaan nooit helemaal zonder grond. In zijn zoektocht naar de herkomst van het weerwolvenverhaal stuit Francis op een artikel uit 1964 van een neuroloog die de aandoening porfyrie als de meest waarschijnlijke bron van de wolvenmythe ziet. Porfyrie is een zeldzame stofwisselingsziekte die kan leiden tot haargroei op gezicht en handen en tot een overgevoeligheid voor zonlicht die zo ernstig kan zijn dat degenen die eraan lijden er liever ’s nachts op uit gaan dan overdag. Een volle maan maakt het dan wel gemakkelijk om nog wat te zien. Bovendien meende men vanaf de oudheid al te weten dat een volle maan mensen sowieso tot rare sprongen brengt. Nog altijd, schrijft Francis, gelooft 74 procent van de Amerikaanse ggz-medewerkers in deze mythe: “Wanneer een avond op de spoedeisende hulp extra bloedig is door het vele geweld of extra zwaar vanwege psychiatrische opnames, dan hoor je collega’s vaak zeggen: ‘Het zal wel volle maan zijn.’” Dat statistisch onderzoek geen enkel verband tussen het aantal opnames en de maanstand heeft kunnen aantonen, weerhield ook Francis zelf er niet van op een drukke nacht toch maar eens naar buiten te lopen om naar de maan te kijken.
We mogen dan niet veranderen bij volle maan, veranderen doen we wel, ons hele leven door. We groeien op, raken in de puberteit, breken een been, worden ziek, willen ons lichaam veranderen in jeugdig als het ouder wordt, of in een ander geslacht als we ons er niet in thuis voelen, komen in de overgang, verliezen ons geheugen, gaan dood. Veel van die veranderingen zijn universeel, en horen bij opgroeien, bij de overgang van de ene levensfase naar de volgende. Veel andere behoren bij de pech die ons kan overkomen, zoals ziektes of amputaties. Weer andere, bijvoorbeeld de soms fatale vermagering bij anorexia, hebben met de verwarring van onze geest te makend. En voor een laatste categorie veranderingen kiezen we bewust, zoals bodybuilding of tatoeages.
De los van elkaar te lezen hoofdstukken van Gedaanteverwisselaars beschrijven een ruime selectie van dergelijke transformaties. Francis verwierf bekendheid met zijn twee jaar geleden verschenen boek Avonturen in de mens, waarin hij onze verschillende lichaamsdelen van hoofd tot tenen en van binnen naar buiten beschreef aan de hand van een vermenging van invalshoeken: het leed van de patiënten in zijn drukke huisartsenpraktijk in Edinburgh, zijn ervaringen als arts in India, Afrika en de beide poolgebieden, de medische geschiedenis, literatuur en kunst. Datzelfde procedé volgt hij rond transformaties en opnieuw is het een aanstekelijk geschreven boek geworden, waarin liefde voor zijn patiënten, onverwachte inzichten, humor en belezenheid soepel samenvloeien. Zo krijgt de weerwolvenmythe gezelschap van Kafka’s De gedaanteverwisseling en van het droevige verhaal van een patiënt van Francis die ervan overtuigd is dat hij in een kat is veranderd.
Een van de mooiste transformaties die hij beschrijft is er eentje waarmee we allemaal ervaring hebben: die van de verandering van ‘een ragfijn rijtje cellen op een schijfje gelei’ tot een mensje dat klaar is om gebaard te worden. Eeuwenlang verliep deze transformatie raadselachtig. Aan het begin van de zestiende eeuw was er een set tekeningen in omloop van minimensjes die rechtop, ondersteboven, springend, horizontaal of op hun hurken in de baarmoeder toefden, bedoeld om vroedvrouwen voor te bereiden op wat ze konden aantreffen. Een anatomisch correcte tekening van een bijna voldragen kindje in de baarmoeder maakte Leonardo da Vinci al in de vijftiende eeuw naar aanleiding van een door hem ontlede vrouw die zwanger gestorven was. Maar de mogelijkheid om op elk gewenst moment in de baarmoeder te kunnen kijken zonder daarvoor iemand te hoeven opensnijden liet op zich wachten tot de Schotse arts Ian Donald toevallig hoorde hoe metaalarbeiders de zwakke plekken in metaal opspoorden. Zij deden dat met behulp van echografie: de geluidsgolven die hun echoapparaat uitzond, werden door de harde en zachte delen van het metaal anders weerkaatst. Ze ijkten hun apparaat – en dat wekte de belangstelling van de arts – door het voor hun duim te houden. Hun botten en zachte weefsels lieten eenzelfde verschil in weerkaatsing zien. “In de zomer van 1955,” schrijft Francis, “reed Donald van Glasgow naar een ketelfabriek in Renfrew, met een kofferbak vol emmers met eierstokcystes en baarmoedertumoren.” Met de apparatuur van de metaalbewerkers maakte hij echo’s van zijn materiaal en vergeleek die met echo’s van een lap rundvlees. Hij was zo onder de indruk van het resultaat dat hij het apparaat mee naar huis nam en daarmee de basis legde voor de echo’s waarop iedere zwangere vrouw van tegenwoordig negen maanden lang de ontwikkeling van haar kindje kan volgen.
Gavin Francis: Gedaanteverwisselaars – Aantekeningen van een dokter over geneeskunde en de veranderende mens
Uit het Engels vertaald door Nico Groen
Nieuwezijds; 296 pagina’s; € 22,95
ISBN 9789057125041