Tot op zekere hoogte kennen we het allemaal wel: geeuwen als je een ander ziet geeuwen, je gezicht voelen vertrekken bij het zien van een verdrietig gezicht, tijdens een gesprek onbedoeld het accent van je gesprekspartner overnemen. De spiegelneuronen in onze hersenen zijn er verantwoordelijk voor. Zij vormen de basis van het je kunnen verplaatsen in een ander, van empathie. Maar wat als die spiegelneuronen overuren lijken te maken? Wat als je niet alleen je gezicht even vertrekt zodra je iemand zichzelf aan een mes ziet snijden, maar de pijn ook werkelijk en gemeen scherp in je vinger voelt? Als je opschrikt van een hand om je keel, en dan beseft dat het komt omdat je iemand ziet die met zijn hand in zijn nek wrijft? Als je echte woede voelt opkomen als je andermans boosheid ziet? Het is de dagelijkse realiteit van de Amerikaan Joel en een handjevol anderen. Zij lijden aan spiegel/aanrakingsynesthesie.
Joel is een van de mensen die de Engelse wetenschapsjournalist Helen Thomson beschrijft in Het ondenkbare denken. Zij reisde twee jaar lang de hele wereld rond om mensen te bezoeken met een zeldzame neurologische aandoening: mensen bijvoorbeeld die lijden aan het syndroom van Cotard en ervan overtuigd zijn dat ze dood zijn; of die zich zo slecht kunnen oriënteren dat ze zelfs in eigen huis dagelijks de weg kwijt zijn en op hun gehoor moeten afgaan als ze de slaapkamer zoeken van hun huilende baby; mensen die ervan overtuigd zijn op gezette tijden in een wolf te veranderen; of die hun leven lang gebukt gaan onder één lange, aanhoudende gehoorshallucinatie.
Thomson bezocht deze mensen om, schrijft ze “verhalen te horen over hun kindertijd, over hun verliefdheden, over de manier waarop ze hun weg in de wereld vinden met een hoofd dat anders werkt dan alle andere.”
In die woorden klinkt de echo door van de stem van Oliver Sacks, die in 1985 met De man die zijn vrouw voor een hoed hield het neurologische patiëntenverhaal nieuw leven inblies. Uitgebreide beschrijvingen van individuele patiënten, aan het eind van de negentiende eeuw nog een gangbare praktijk voor neurologen om greep te krijgen op de curieuze kronkels van de menselijke geest, waren in de laboratoria van de twintigste eeuw uit zicht geraakt. Tot de Russische neuroloog Aleksandr Loeria pleitte voor een ‘romantische wetenschap’ van patiëntenverhalen als noodzakelijke aanvulling op de op objectieve feiten gerichte wetenschap van de laboratoria. Loeria inspireerde Sacks, en Sacks inspireerde op zijn beurt een hele reeks volgelingen, waaronder Thomson. Zij plaatst zichzelf, met citaten van Sacks en Loeria, ook nadrukkelijk in deze traditie.
Los van de vraag of individuele patiëntenverhalen werkelijk noodzakelijk zijn voor de wetenschap, bereiken de verhalen van Sacks en anderen een groot publiek en hebben ze daarmee een grotere acceptatie van bijvoorbeeld mensen met autisme of het Tourettesyndroom bewerkstelligd. Wat de verhalen ook doen, is je er bewust van maken dat je gemakshalve maar aanneemt dat het er in het hoofd van een ander ongeveer net zo aan toegaat als in je eigen hoofd, maar dat je in feite geen idee hebt.
Zo was Bob, een door Thomson beschreven man met een volledig geheugen voor alles wat hij ooit meemaakte, al een tiener voor hij doorkreeg dat niet iedereen ogenblikkelijk gedetailleerd kon vertellen wat hij bijvoorbeeld zes jaar geleden op 14 juni gedaan had. En Joel, de hierboven beschreven extreem empathische man, ontdekte pas op volwassen leeftijd hoe abnormaal zijn gevoeligheid is.
Thomson heeft boeiende verhalen verzameld. Wat ze vooral mooi beschrijft is hoe mensen zich met hun neurologische aandoeningen redden in het dagelijks leven. Soms lukt dat maar nauwelijks, zoals bij Graham, een man die leeft met de deprimerende zekerheid dat hij geen hersenen heeft en dood is. Zelfs zelfmoord is voor hem geen uitweg uit de ellende: “ik ben toch al dood, dus de trein kan er niet echt een einde aan maken.” Soms is het genoeg als de omgeving weet wat er aan de hand is. Dat helpt Sharon, die op aanraden van haar moeder vanaf haar vijfde tot haar dertigste haar totale onvermogen zich te oriënteren verborgen hield, zelfs voor haar man en kinderen. Alle listen en trucs om haar steevaste verdwalen te maskeren konden overboord zodra haar handicap onbedoeld uitkwam.
En bij sommige aandoeningen lukt het om er met aanpassingen en oplettendheid omheen te leven. Zoals bij Joel, die met zijn extreme gevoeligheid voor het zien van andermans pijn en emoties uitgerekend arts werd. Als hij zijn gezicht beurs voelt worden omdat hij een Tourettepatiënt behandeld die zichzelf steeds in het gezicht stompt, of als hij bij het geven van een ruggenprik de naald in zijn eigen onderrug voelt glijden, richt hij zijn aandacht eventjes op de kalmste persoon in de kamer. En dat is meestal genoeg.
Helen Thomson: Het ondenkbare denken – sensationele verhalen over de wonderlijke werking van het brein
Vertaald uit het Engels door Nico Groen
Vertaald uit het Engels door Nico Groen
Nieuwezijds; 272 pagina’s; € 22,95
ISBN 9789057124471